Beste Mark,
Allereerst de vraag of je het stuk over Mithra gelezen hebt …
Opnieuw kom je jammer genoeg met vage beweringen en kreten zonder in de berichten zelf iets concreets aan te dragen. De meeste mensen die beweren dat het Vaticaan zich overal mee bemoeid heeft, dat pas enkele honderden jaren later ontstond. Over de canonisering van nieuwtestamentische geschriften laten we het maar niet hebben, want daar heb je echt geen inzicht in. Tenzij je theologisch geschoold bent, maar dat betwijfel ik. Volstaat hier te zeggen dat de nalatenschap door vele getuigen vaststaat, en op schrift zijn gesteld door Zijn trouwe volgelingen.
Je noemt het kruisteken, en opnieuw … dat doe je telkens weer … trek je conclusies op grond van wat jouw vooroordelen over het christendom zijn.
Het kruis is helemaal geen christelijk symbool dat vereerd dient te worden, en het kruis op zich heeft geen betekenis. De grond van het christendom is wat er aan het kruis volbracht werd. Het werk dat Jezus aan het kruis volbracht. Het kruis zelf wordt een vloekhout genoemd. Dat de davidsster niet van David is dat is bekend.
Wat het hermetisme betreft, een mystieke sekte met een christelijk sausje dat zich vooral met de spiritistische visioenen van Swedenborg en Lorber bezighoudt.
De Islam heeft door Mohammed inderdaad veel van het Jodendom overgenomen, het Jodendom heeft nergens iets van overgenomen, en als je zegt dat het christendom uit het jodendom voortkomt dan begrijp je niet dat beide een zijn. Het Nieuwe testament en het Oude, weet je wel? Het Nieuwe is de vervulling van het Oude. Het Oude was de schaduw van de werkelijkheid. Het Nieuwe en het Oude zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Gemeente van Christus was in het Oude Testament een verborgenheid, maar wel aanwezig. Het voert veel te ver om uiteen te zetten, maar het betreft de “hemelse stad” die Abrahem zocht, het Nieuwe Jeruzalem, een zinnebeeld van de Gemeente van Christus. Zo is de tempel van het OT een beeld van de Gemeente van Christus, waarin God woont. Overigens, de Islam is anti-Jood en anti-Christen.
Het christendom is overigens geen religie. Ik hang geen religie aan, ik geloof in een historische Persoon die ook nu daadwerkelijk leeft. Komt Jezus uit andere religies voort? Hijzelf is de Schepper van hemel en aarde.
De eerste geschriften over Jezus verschillen nogal. Welke bedoel je? Noem eens iets concreets? De pseudografen? De gnostische evangeliën? In de tijd van Paulus zwierven er nogal wat brieven onder zijn naam rond die helemaal niet van hem waren. Als je zo begint dan kunnen we nog wel even doorgaan. Leken die de bijbel bekritiseren neem ik meestal niet serieus. De reden kun je hier lezen:
http://www.tektonics.org/af/calcon.html
Nee sorry Mark, als je over de betrouwbaarheid van de Bijbel wilt gaan discussiëren dan moet je toch echt op een wat hoger niveau komen. Maar nu ik begrijp dat je naar de Theosofie hangt begrijp ik je weerstand tegen het christendom denk ik beter, omdat we lezen in De Sleutel tot Theosofie: “De Leer der Theosofie laat niet toe te geloven in een God zoals de Christenen die belijden. Wij willen niet met Hem van doen hebben.” Het probleem van de theosofie is dat het samengevat gewoon “geloof op gezag is,” en om die reden al minder betrouwbaar dan het christendom. De literatuur van de Theosofie vereist een mensenleven om haar dóór te werken en er is een dik woordenboek nodig om al de vreemde namen en termen te verstaan. Zij is ook ten nauwste verbonden met de Vrijmetselarij (het meeste van wat ik weet heb ik van een ex-vrijmetselaar …), het magnetisme, de sterrenwichelarij, helderziendheid en allerlei vertakkingen van het occultisme. Het is een samenraapsel van verscheidene heidense stelsels, zowel van Egyptische Magiërs, die reeds ten tijde van Mozes onder Jannes en Jambres hun kunsten vertoondenâ€â€als van Hindoes van latere tijd, waarbij dan in hoofdzaak het Boeddhisme tot richtsnoer dient. Hoewel het geheel Oosters is van oorsprong en karakter, is deze ‘Boom der Kennis’ in 1875 naar New York overgeplant door Blavatsky. Naar haar zeggen is zij in de leer geweest bij Mahatma’s (grootmeesters in de geheime leer) en door deze Tibetaanse priesters, die reeds eeuwen oud zijn (!) gewijd tot de hoge roeping om de Westerse volken de zegen te brengen van het Boeddhisme, dat voor het blanke ras wat smakelijk gemaakt is door tal van westerse toevoegingen. Deze eeuwenoude Mahatma’s zijn echter, behalve door Mme Blavatsky en haar geestverwanten nooit door iemand aanschouwd. Zij beweerde langs paranormale weg achter het bestaan van de meesters gekomen te zijn. Mme Blavatsky leidde jarenlang een Bhagwan-achtig mystiek centrum in de Indiase stad Adyar. Het is verbazingwekkend hoe velen de leer van Mme. Blavatsky voor waar slikken. De twee enorm dikke boeken die ze schreef, “De Geheime Leer” en “Isis ontsluierd,” staan vol imponerende wartaal, die beschouwd worden als de kanonieke geschriften van de pseudo-Hindoeïstische beweging der Theosofie. Men neemt dit alles voor waar aan, zonder nadere bewijsgronden. Zoals ik al aangaf, Theosofie is dus eigenlijk Blavatskygeloof op gezag. Toch wel weer typisch dat Blavatsky's tijdschrift “Lucifer” heette. Ook wel weer toevallig dat Morals & Dogma van Albert Pike Lucifer het licht noemt … die verdraaide gevallen engel wurmt zich ook overal tussen he? Blavatsky was ook kabbalist trouwens. Een deskundige als Adolphe Franck toont in “La Kabbala” de direkte invloed aan van de Kabbala op de Moderne Theosofische Societeit (of Vereniging). Blavatsky heeft het niettemin gepresteerd om de onderdelen van de Hindoese legpuzzel van het achtvoudige Pad der Veda’s met zijn verwarrende godenleer zodanig te rangschikken dat er een onherkenbaar beeld overblijft. Dit moet dan als ‘Geheime Leer’ aan de man gebracht worden. Ook de uitdrukking “Hierarchie van de Meesters” is rechtstreeks afkomstig uit de rijke fantasie van Helena Petrovana Blavatsky. Volgens Nesta Webster volgt de ‘Theosofical Society’ het gewone plan van de geheime genootschappen. Want hoewel het geen geheim genootschap is in de gewone zin van het woord, is het wel opgebouwd uit buitenste en binnenste kringen, onder straffe controle van de leiders. De binnenste cirkel, bekend als de Esoterische Sekte of liever ‘De Oosterse School der Theosofie,’ gewoonlijk E.S. genoemd is in werkelijkheid een ‘Secret Society’ (Geheim Genootschap), met in zijn kring drie andere cirkels, waarvan de binnenste weer gevormd wordt door Mahatma’s of Meesters van de Witte Loge, de tweede door de aanvaarde leerlingen of ingewijden en de derde door de lerende of gewone leden. De E.S. en de Vrijmetselaarsloge vormen twee geheime genootschappen, waarvan de leden vaak lid zijn van beide. Mensen als Rudolf Steiner en vele anderen hebben hierin een rol gespeeld. De buitenste cirkels van de Theosofische Vereniging schijnen voor het grootste deel te bestaan uit onschuldige enthousiastelingen, die denken dat ze echte lering ontvangen in de religies en de occulte doktrines van het Oosten. Er zijn echter maar weinig die het Standaardwerk van Madame Blavatsky ‘De Geheime Leer’ geheel hebben doorgewerkt èn begrepen. Volgens Nesta Webster wordt de leer van de E.S. niet serieus genomen door werkelijke orientalisten. Zij zeggen dat men veel meer kan leren door de bestudering van de werken van erkende autoriteiten op dit gebied. Toch zal die studie als zodanig niet aan het doel van de Theosofische Vereniging beantwoorden. Want het is geen studiegroep, maar een propagandistische gemeenschap die zich richt op de vervanging van de zuivere en eenvoudige leer van het Christendom door een verbazingwekkende mengeling van Oosters bijgeloof, Kabbalisme en 18e eeuws charlatanisme dat Mme Blavatsky, Mrs Besant en haar medewerkers hebben ontworpen. Zelfs al waren de doctrines van Annie Besant of Mme Blavatsky gevestigd op het ware Boeddhisme of het Brahmanisme, wat voor zin zou dat hebben voor de Westerse beschaving? Zelfs al zou men de vraag naar het christendom terzijde stellen, de ervaring toont aan dat elke poging om Westerlingen door Oosterse religies te beïnvloeden, niet minder desastreus is, dan de poging Oosterse door de Westerse kultuur te beïnvloeden; en dat het overbrengen van Oosterse mysticisme naar het Westen, dit van zijn wezen berooft en een vervalsing van occultisme teweegbrengt, die vaak eindigt in moreel verval of geestelijke verstoring. “Ik breng u”, zegt Nesta Webster de schandalen in herinnering die hierdoor onder Theosofen plaats vonden. Volgens sommigen, zoals Madame Blavatsky, Annie Besant, verzekeren ons guru’s, swami’s, mystici, lama’s en yogi’s ons, dat zij de weg kennen tot de z.g. god-realisatie, en dat alles in wezen goed is. Zij spreken van vele stromen die alle leiden naar het ene doel: “Ken uzelf”‘. Zij spreken van het verliezen van het natuurlijke wezen, opgelost in het goddelijke nirwana. Een aantrekkelijk beeld, maar is het waar? Van den beginne (Genesis) was het de verleiding: “Gij zult als God zijn”. Buiten de verklaring die God (die van de Bijbel) geeft blijken er voor de uiteindelijke vragen geen afdoende antwoord te bestaan. De gehele wetenschappelijke prognose omtrent de natuur van het zijnde en de oorsprong van het universum blijken tenslotte voor een groot deel te bestaan uit menselijke speculaties. De kosmische realiteit heeft ons niets verteld van zichzelf en we zijn misleid in het aanbod te worden als God. Men had beter gedaan direct de goddelijke weg te kiezen, toen men op de tweesprong stond. Wat zijn de voorwaarden ertoe? Hoewel vrijwel een ieder zijn of haar onvolkomenheid erkent, wordt de stelling dat men vergeving nodig heeft ervaren als een belediging. Vergeving voor wat? Vergeving van wie? De voor de hand liggende conclusie is dat onvolkomenheid is ingebouwd in het mens-zijn en dat vindt weer zijn oorsprong in de zondeval, het gebeuren waarbij ook Adam de verkeerde keus deed.
Je zegt wel dat je niet zoveel met New Age hebt, maar dat is slechts schijn, zonder dat je het zelf misschien beseft maak je er deel van uit.
Je noemt “beschuldigen van misleiding en bedrog.” Ik beschuldig niemand van bewuste misleiding en bewust bedrog. De ervaringen van de meesten zijn authentiek, dat kan ik als voormalig occultist beamen. De vraag is alleen uit welke bron het komt. Openbaringen van engelen en andere elementalen die niet de Bijbel als enige Waarheid erkennen, komen uit het rijk der duisternis. Mijn ervaring leert dat geesten die zich goed en behulpzaam voordoen, zich ineens kunnen ontpoppen als de meest afgrijselijke demonische gedrochten, op het moment dat je met ze breken wilt! Waar ik op doel is hoe eenvoudig het is voor onzichtbare wezens om ons te bedriegen. Zeker als je bedenkt dat mensen die elkaar kunnen zien elkaar ook nog kunnen bedriegen. De vraag is dus, wat is je referentiekader om te beoordelen wat goed en kwaad is, licht en duisternis. Tenzij je uitgaat van de onfeilbaarheid van de mens zul je daar een hele kluif aan hebben.
Je hebt het over godsdienstige geschiedenissen, culturen en symbolen. Laat ik daar voor het gemak de mthologie bijnemen, als handvat om je iets duidelijk te kunnen maken:
Een mythe is een verhaal waarin bepaalde geestelijke (religieuze, goddelijke, demonische, engel) machten worden weergegeven in de vorm van concrete figuren en gestalten, ontleend aan de bestaande of aan een denkbeeldige werkelijkheid. Zo komen in de mythologieën van alle antieke volken, maar ook in de Bijbel, allerlei monsters voor die een symbolische voorstelling van geestesmachten vormen. Onzichtbare engelen en engelvorsten in de onzichtbare wereld worden afgebeeld als concrete monsters uit de zichtbare wereld, of zulke monsters in onze wereld nu ‘echt bestaan’ of niet. Deze monsters zijn niet ‘waar’ in de zin van ‘letterlijk bestaand, - er bestaan geen letterlijke draken - maar wél ‘waar’ in de zin van ‘werkelijke geestelijke machten aanduidend’. Het is duidelijk dat de historisch-kritische theologie in het vóórkomen van zulke ‘mythische’ (d.i. goddelijke machten representerende) monsters in de Bijbel een ‘bewijs’ ziet dat de mythologie aan de Bijbel niet vreemd is, dat de Bijbel zich daarbij slechts in gradueel opzicht positief van de oude geschriften van heidense volken onderscheidt en dat men dus ook in de Bijbel niet alles historisch en natuurwetenschappelijk serieus kan nemen. De moderne natuur- en geschiedwetenschap zou de Bijbel hier in veel opzichten als een ‘achterhaald’ boek hebben ontmaskerd. Behoudende uitleggers willen van deze verklaring niets weten; zij houden vast aan de betrouwbaarheid van de Schrift, ook in historisch opzicht. Maar dat betekent dat zij met die ‘mythische elementen’ in de Bijbel vaak niet goed uit de voeten kunnen. Wel wordt er door behoudende uitleggers gewoonlijk terecht op gewezen dat de Schrift daar waar zij namen van watermonsters gebruikt die wij ook bij heidense volken tegenkomen, van die namen een eigen, zelfstandig gebruik maakt. Nooit neemt de Schrift heidens-mythologische voorstellingen en inhouden van de heidenen over, zodat zij zich nooit aan de heidense betekenissen bindt, maar die ‘mythische’ namen en figuren op een eigen wijze en met een eigen doel en betekenis laat functioneren. Een treffend voorbeeld van dat geheel eigen gebruik is dat het in de Bijbel nooit om zelfstandige goddelijke machten gaat die tegenover (de opper)god staan, maar om machten die door de Allerhoogste God geschapen en dus van Hem afhankelijk zijn, daarna van Hem afgeweken, maar weer door Hem bedwongen zijn. Het zijn dus machten die nimmer over Hem zegevieren of kúnnen zegevieren. De Bijbel kent geen dualisme van twee zelfstandige, tegenover elkaar staande machten van goed en kwaad, zoals vele heidense godsdiensten dat wel kennen. Zo is Satan een zeer hoge macht, een ‘god’ (2 Kor. 4:4), maar dat is toch niets anders dan een door God geschapen en daarna in de zonde gevallen engel. Tot zover is er geen probleem. Maar vervolgens overspelen behoudende uitleggers vaak hun hand doordat zij proberen zich al te gemakkelijk van de genoemde ‘mythische’ elementen af te maken. Zij stellen bijv. dat het hier slechts om ‘ontleningen’ van bepaalde elementen uit de mythologie van heidense volken rondom Israël gaat. De Bijbel zou bijv. Egypte slechts volgens diens eigen godsdienstig-mythologische voorstellingen benoemen met de namen Leviathan, Rahab en Tannin (‘draak’), om de Egyptische wereldmacht met zijn Farao zinnebeeldig te typeren als een monster dat zich tegenover JHWH en zijn volk stelt. God zou hier slechts gebruik maken van mythologisch gekleurde namen om overeenkomstig de eigen voorstellingen van de wereldmachten deze in hun zelfvergoddelijking te karakteriseren. Als men zo redeneert, beseft men kennelijk niet (voldoende) dat de Bijbel zélf heel duidelijk weet heeft van geestelijke machten en engelvorsten. Dat zijn demonische wezens die er in de onzichtbare wereld wel degelijk als monsters zouden kunnen ‘uitzien’ en die geassocieerd zijn met natuurelementen zoals zee, water, vuur en wind (zie onder). Als je dat inziet, dan hoef je ook niet meer te poneren dat het hier noodzakelijk om een overname van heidense motieven zou gaan. Men stelt dan wel dat deze overname gebeurt om de heidenen naar hun eigen voorstellingen te typeren en ook dat de overgenomen ‘mythische elementen’ in de Bijbel ontdaan zijn van hun oorspronkelijke mythologisch-polytheistische samenhang. Maar men ziet niet in dat de zaak veel eenvoudiger ligt: het gaat niet om ‘overname’, maar veeleer om eigen schriftuurlijk gedachtengoed, om goddelijke openbaring omtrent de onzichtbare, geestelijke machten die achter de wereldgeschiedenis schuilgaan. De namen van de ‘mythische’ monsters zijn de eigen namen van de engelvorsten die ermee worden aangeduid. De boodschap is dat God machtiger is dan alle heidense engelvorsten die erop uit zijn zijn volk te verslinden. Wie hier toch nog iets van ‘ontleningen’ in ziet, begeeft zich - hoe ‘orthodox’ de verklaring verder ook moge zijn - toch op het gladde ijs van de historisch-kritische school. Volgens deze school heeft Israël zijn scheppings- en natuurvoorstellingen ontleend aan de heidense mythologie en deze vervolgens ontmythologiseerd, - d.w.z. ontdaan van mythische, bijv. polytheistische elementen - en tot ‘geschiedenis’ omgewerkt. Daartegenover geloven behoudende theologen, inclusief ikzelf, dat wij in de Schrift met geïnspireerde geschiedschrijving te maken hebben. Israël heeft zijn scheppingsgeloof niet ontleend aan de heidenen, maar door openbaring ontvangen van God. Niet het bijbelse scheppingsgeloof komt van de heidenen, maar de heidense mythologie gaat in de kern terug op een historische werkelijkheid, die bij haar sterk verbasterd en verdicht is, en alleen in de Schrift zuiver is overgeleverd. Maar dat vastgesteld zijnde stel ik vervolgens - en dat doen behoudende theologen gewoonlijk niet - dat men dan ook consequent moet zijn en moet aanvaarden dat óók figuren als Rahab en Leviathan niet uit de godsdienstige verbeelding stammen en niet door de Schrift zijn ‘geleend’ van de heidenen om hun koekje van eigen deeg te geven. Het gaat hier niet om vrome fantasie, maar om concreet bestaande engelmachten. En het gaat hier niet om ontleningen, want de Schrift weet zelf wel hoe de betreffende engelvorsten heten. Dat de heidense volken deze namen vaak ook kennen, wijst er niet noodzakelijk op dat Israël ze van hen heeft overgenomen - zelfs al zou aangetoond worden dat de joodse geschriften veel jonger zijn dan de heidense bronnen - maar veeleer dat de joodse en de heidense geschriften teruggaan op dezelfde concrete werkelijkheidservaringen. Het voordeel van een dergelijke visie is dat wij geen groot onderscheid hoeven te maken tussen de ‘openbaringsgeschiedenis’ van de historische bijbelboeken - die géén mythische elementen zouden (mogen) bevatten - enerzijds en Israëls subjectieve ‘geloofsbeleving’ in de Psalmen en dito ‘geloofsverkondiging’ in de profetische boeken anderzijds, die wél ‘mythische ontleningen’ zouden (mogen) bevatten. Of het nu om de historische dan wel om de poëtische en profetische boeken gaat, het meeste van wat men daarin als ‘mythische elementen’ aanduidt, gaat in werkelijkheid terug op concreet bestaande geestelijke werkelijkheden, hoogstens in symbolische taal beschreven. Zulke ‘mythische elementen’ wijzen niet op de historische en natuurwetenschappelijke onbetrouwbaarheid van de Bijbel, maar wijzen veeleer op een door God geopenbaarde, concrete, geestelijke wereld van engelen en demonen, die achter de natuurverschijnselen schuilgaan. Slechts een dergelijke visie ontneemt ons de dwang om alles wat de modernistische theologie in de historische boeken als ‘mythische elementen’ aanwijst, krampachtig weg te redeneren. Een concreet voorbeeld kan hier meer doen dan een lang betoog. De historisch-kritische theologie ziet bijv. in Gen. 7:11, waar sprake is van de ‘kolken der grote waterdiepte (tehoom)’ en de ‘sluizen des hemels’, een duidelijk voorbeeld van ‘mythische elementen’. Tegenover deze bewering zijn minstens de volgende drie houdingen mogelijk:
(a) Aanvaarding van deze bewering, en wel in dier voege dat men vanwege het ‘mythische’ karakter van deze elementen zich meteen van hun historische betekenis ontdoet. Het onderscheiden van ‘mythische elementen’ in het Oude Testament, vooral in Gen. 1-11, is in de moderne theologie hand in hand gegaan met de ontkenning van de historische betrouwbaarheid van de betreffende geschiedenissen.
(b) Strikte afwijzing van de idee dat het hier om ‘mythische elementen’ zou gaan. Sterker nog: de historische betrouwbaarheid van deze Schriftgegevens wordt zo krachtig benadrukt dat men in de genoemde uitdrukkingen slechts precieze omschrijvingen van bepaalde astronomische en geologische verschijnselen wil lezen.
© Aanvaarding van de genoemde elementen als ‘mythisch’ (in de zin van: metahistorische werkelijkheden representerend), maar dan niet om daarmee ook maar in enigerlei opzicht op de historische betrouwbaarheid van de betreffende geschiedenis af te dingen, maar integendeel in deze elementen (o.a.) verwijzingen te zien naar onzichtbare geestelijke machten (chaos-engelen) die onder Gods bestuur bij het veroorzaken van de zondvloed een rol gespeeld hebben. Het is duidelijk dat ik hier zonder meer voor verklaring © opteer. Deze heeft het ‘voordeel’ dat zij mét verklaring (a) oog heeft voor de verwijzing naar hogere geestelijke machten die in de genoemde uitdrukkingen ligt opgesloten, én dat zij mét verklaring (b) voluit vasthoudt aan de concrete (meta)-historische werkelijkheid waarnaar in deze uitdrukkingen, en in heel de zondvloedgeschiedenis, verwezen wordt. De modernistische theologen hebben met hun ‘inzichten’ de Bijbel beentje gelicht en de eenvoudigen van hun geloof beroofd. Daartegenover moet men op zijn beurt niet vervallen in een andere, even scientistische benadering van de genoemde en andere Schriftgegevens, maar de modernisten ‘beroven’ van hun ‘inzichten’, om daarmee ons eigen inzicht in de hogere werkelijkheden die in de Schrift beschreven worden, op strikt schriftgetrouw standpunt te verdiepen. We hebben nu kort aandacht geschonken aan één type ‘mythische elementen’, namelijk draken en dergelijke monsters. Het houdt in dat de Schrift ‘achter’ de natuurverschijnselen de handelingen van geesteswezens ziet, die handelen op Gods bevelen, en soms ook in ongehoorzaamheid tegen Gods bevelen ingaan. Deze zg. ‘natuurengelen’ worden ook wel ‘elementaire geesten’ (Elementargeister, elementary spirits) genoemd. Zo kent de Bijbel water-, zee-, vuur- en wind-engelen. De betreffende Schriftgegevens blijken in de joodse traditie een onder Israël volkomen vertrouwd gedachtengoed te vertegenwoordigen. Zij gaat er op vele plaatsen van uit dat, zoals een Midrasj het formuleert, ‘over ieder ding een engel gesteld is’. Om te beginnen met enkele pseudepigrafische plaatsen: Jub. 2:2 vertelt dat God op de eerste dag de hemelen, de aarde en de wateren schiep en al de geesten die Hem dienen: de engelen van de geest van het vuur, van de winden, van de wolken, van de duisternis, van de sneeuw, van de hagel, van de rijp, van de stemmen, van de donder, van de bliksem, van de koude, van de hitte, en van de vier seizoenen. 1 Hen. 60:12-22 noemt ook nog de geest van de mist, van de dauw en van de regen; opmerkelijk is trouwens dat ‘geesten’ hier worden onderscheiden van ‘engelen’. 1 Hen. 66:2 spreekt over oordeelsengelen die de onderaardse wateren beheersen. In 1 Hen. 20:1-7 worden de ‘heilige engelen die waken’ opgenoemd. Dit zijn de zeven troonengelen, op wie vermoedelijk ook in Op. 8:2 gedoeld wordt: ‘de zeven engelen die vóór God staan’. De opsomming luidt aldus: Uriel is over de wereld en de tartarus, Raphael is over de geesten van de mensen, Raguel over de wereld van de hemellichamen, Michael is over het beste deel van de mensheid, nl. het volk , Saraqael is over de geesten die zondigen in de geest, Gabriel is over het paradijs, de slangen en de cherubs (vgl. Gen. 3) en Remiel over degenen die opstaan. In Talmoed en Midrasj wordt gesproken over de engel van de regen, die Ridja genoemd wordt, en over de engel van de hagel, die Joerqemi heet. Aan Gabriel worden heel wat functies toegekend; behalve de al genoemde blijkt Gabriel o.a. over het rijpen van de vruchten gesteld te zijn. Volgens 1 Hen. 40:9 is dat ook te begrijpen: Gabriel is eenvoudig ‘gesteld over alle krachten’. Eén Midrasj spreekt van de engelen van het water, van het vuur en van het ijzer, en brengt deze in verband met Jes. 43:28, waar letterlijk staat: ‘En Ik ontwijd vorsten van heiligheid ’, of: heilige vorsten. De Midrasj denkt hier aan engelvorsten; sar (‘vorst’) is het gebruikelijke woord voor engelvorst, zoals we eerder hebben gezien. We komen nu tot een derde type van ‘mythische elementen’ die soms aangewezen worden, en wel de zg. antropomorfismen. Dit zijn mensvormige zegswijzen die wij ten aanzien van de natuur in de Bijbel vinden, vooral in de poëtische boeken. Het gaat hier om een spreken over rivieren, bergen, bomen alsof het mensen (of ruimer: redelijke wezens) waren.